Een plank vol waterpijpen, klaar voor gebruik in het avond ritueel in Tripoli

Een reis door Libanon en haar de rijke geschiedenis, waarvan de sporen nog terug te vinden zijn.

 

“Is het wel veilig?” Iedereen vraagt hetzelfde als  we vertellen waar we heen gaan voor een korte vakantie. In de perceptie van de gemiddelde Nederlander is Libanon voor altijd met geweld, met oorlog, verbonden. Nog niet zo lang geleden (1975 – 1990) was Libanon in een langdurige burgeroorlog verwikkeld, met steeds wisselende allianties van individuele bevolkingsgroepen met exotisch klinkende namen als Maronieten en Druzen, en proxies die buitenlandse belangen behartigden – Syrie, Iran, Israel, Amerika, en in het geheim vast nog een heleboel meer. Van recentere datum zijn de spanningen tussen Hezbollah, een van de politieke machtsgroepen in het land, die er een sport van maakt Israel te bombarderen, en Israel zelf, dat met de regelmaat van de klok vergeldingen uitvoert. Maar het laatste grote offensief dateert alweer van 2006, en met Libanon, zoals met zoveel andere landen, is het zo dat als je er niets over leest, het wel goed zal gaan.

Libanon is tegelijk een van de oudste landen van de wereld, en een relatief recente creatie. De Phoeniciers woonden hier al, 4500 jaar geleden, een handelsvolkje dat de toen bekende zeeen afstruinde met een commerciele instelling die Libanezen vandaag de dag ook niet vreemd is. Maar al gauw werd het land overheerst door buitenlanders, en dit zou de rode draad worden door de geschiedenis. De Egyptenaren, de Babyloniers, de Grieken en de Romeinen hebben hun sporen achtergelaten, voordat de opkomst van Islam verschillende Muslim veroveraars bracht, met als laaste het Ottomaanse Rijk van de Turken. Niet dat iedereen zo geinteresseert was in Libanon, maar het lag nu eenmaal op weg naar Egypte, en later, ten tijde van de Kruisvaarders, op weg naar het heilige land. Pas na de 1ste Wereldoorlog creerden de Fransen, die het koloniaal bewind van de Turken hadden overgenomen,  het moderne Libanon, en pas in de 2de Wereldoorlog werd het land onafhankelijk. Zo hielpen de Fransen hun bondgenoten de Maronieten aan een Christelijk thuisland, beschermd tegen Muslim Arabische overheersing, maar op hetzelfde moment schiepen ze ook een dusdanig complexe samenleving, met vele verschillende bevolkingsgroepen en een mix van religies, en een constitutie die de macht bij de Maronietische minderheid legde, dat toekomstige  conflicten welhaast onvermijdelijk werden. En een grens met Israel zorgt ervoor dat die conflicten niet alleen intern zijn, maar ook in de internationale belangstelling staan.

Maar het meest verbazingwekkende is wel dat al die geschiedenis, met al die tegenstrijdige belangen, zich heeft afgespeeld op een stukje land slechts eenderde de oppervlakte van Nederland, maar wel met een prachtige Middelandse Zee kust, en met bergen van meer dan 3000 meter hoog. Een op het oog aantrekkelijke combinatie.

 

Het Parijs van het Midden Oosten.

De souk in Downtown Beirut, nu een moderne shopping mall

Bullet holes disfigure the wall around the old wooden shutters

Een reis naar Libanon begint in Beirut, de hoofdstad waar naar schatting de helft van de bevolking van 4 miljoen Libanezen woont. De bijnaam “het Parijs van het Midden Oosten”, een referentie naar het rijke, luxe, decadente Beirut van 50 jaar geleden, wordt allang niet meer gebezigd, daar heeft de burgeroorlog wel voor gezorgd, toen grote delen van Beirut aan puin geschoten werden. Nu, 20 jaar na de oorlog, zijn er nog wel sporen van het geweld te zien, kogelgaten in muren, en zo hier en daar nog een uitgebrand of gebombardeerd gebouw, maar het merendeel  van de stad is gerestaureerd, en vaak bijzonder smaakvol. Zo is het centrum, “Downtown Beirut”, geheel opnieuw gebouwd, met gele zandsteen dat heel goed binnen het stadsbeeld past. De oude souk is een nieuw leven begonnen als luxe shopping mall, een netwerk van overdekte wandelstraten waar alle grote merken der aarde hun outlet hebben (foto 1). Natuurlijk is er kritiek, zo zou het centrum geen hart meer hebben, en zouden de gewone mensen de exhorbitante prijzen in dit consumer paradijs niet kunnen betalen, maar het blijft een opmerkelijke prestatie om in zo korte tijd zo veel zo stijlvol te herbouwen. En de nieuwe rijken, de Arabieren, komen er in groten getale op af.

In andere delen van Beirut is de authentieke architectuur nog wel aanwezig. In Hamra, een levendige wijk in het westen van de stad, staan nog veel oude huizen, van vier-vijf verdiepingen, met hoge, gebogen ramen, veelal houten balkons, en houten deuren, ramen en luiken (foto 2).  Al wordt het steeds moeilijker deze terug te vinden: veel gebouwen die de oorlog overleeft hebben, overleven de projectontwikkelaars niet. Hier is ook de American University of Beirut, een van de oudste universiteiten van het Midden Oosten, opgericht in 1866. De campus is een afwisseling van statige gebouwen en groene grasvelden, en enorme schaduwrijke bomen, het geheel schijnbaar onaangedaan door de burgeroorlog. Even verder is de Corniche, de boulevard die langs de kust loopt en waar de locale bevolking komt joggen, komt wandelen, of gewoon komt om gezien worden, in een van de vele strand clubs of bars. Een oude vuurtoren staat verstopt tussen de huizen die ietwat ongestuctureerd langs de kust zijn gebouwd (foto 3).

De oude vuurtoren, half verscholen achter huizen langs de Corniche

The big mosque and Saint George’s cathedral, brotherly next to each other

Aan de andere kant van het centrum vertegenwoordigen een scala van religeuze gebouwen de complexiteit  van de Libaneze samenleving. De enorme, recent-gebouwde Mohammed Al-Amin moskee, de Grote Moskee met zijn helblauwe daken, staat broederlijk naast de Maronietische kathedraal van Saint George (foto 4). Vlakbij is ook de oude Al Omari moskee gevestigd, in wat ooit een 12deeeuwse Kruisvaarder Kerk was, en de Orthodox Christelijke kathedraal, ook al van Saint George. En aan de overkant van de Grote Moskee begint het uitgaanscentrum, de wijken Gemmayzeh en Achrafiye. Hier op een terras van trendy Cafe Paul, met goed verborgen speakers tussen de planten, probeert Amy Winehouse het Alluh Akbar van de moskee te overstemmen. De bars, de nachtclubs en de discotheken maken zich op voor weer een nacht feestvieren met cocktails en live muziek: een beetje van dat Parijs-idee is er nog wel.

Typical Beirut apartments, balconies covered with heavy curtains to keep the heat, and prying eyes, out.

A woman curiously looks out from the balcony, from in between the tarpaulins

Buiten het centrum is Beirut eigenlijk niet zo’n heel aantrekkelijke stad. Er wordt enorm veel gebouwd, de economie heeft blijkbaar geen last van krediet crises of andere beperkende omstandigheden, maar Libanezen hebben een voorkeur voor onpersoonlijke witgeschilderde appartementen gebouwen. Straat na straat, wijk na wijk staan er vol mee, altijd vergezeld van talloze balkonnetjes, die omgeven worden door constructies van tentzeil (foto 5, 6), tegen de vaak felle zon, of misschien ook wel tegen de niewsgierige ogen van de buren. Er komt geen eind aan de flats, tot ver buiten de stad, ver tegen de bergen op die de stad omringen, domineren ze de horizon. De infrastructuur om al deze wijken met elkaar te verbinden, de wegen, de viaducten, tja, daar wordt nog hard aan gewerkt, met als gevolg dat het verkeer een totale chaos is. Iets dat overigens ook wel met de Libaneze rijstijl te maken zou kunnen hebben, hoor, uiteindelijk kun je hier niet met goed fatsoen twee handen aan je stuur houden, en als je niet in een mobiele telefoon praat tijdens het rijden, dan hoor je er niet bij.

 

De Kust

Wooden doors and windows, and balconies of a Patrician house in Jounieh

De hypermoderne Onze Lieve Vrouwe van Libanon kathedraal bij Harissa

De hoofdstraat van Jounieh, ooit een slaperig vissersdorpje dat zich tijdens de burgeroorlog ontwikkelde als het alternatieve uitgaanscentrum voor Christelijk Libanon, heeft nog wel een aantal goed-onderhouden patriciers huizen uit de hoogtij dagen van de zijde industrie, begin vorige eeuw (foto 7). Maar buiten het stadje staat het hier ook  vol met moderne, niet erg aantrekkelijke flats. En hoog boven de stad, in het dorpje Harissa, met Jounieh verbonden door een enorme kabelbaan, staat de hypermoderne Onze Vrouwe van Libanon kathedraal (foto 8), in de vorm van een vliegende vogel, of misschien wel een Cedar boom, het symbool van Libanon, of een Phoenicische boot; verschillende verhalen doen de ronde. Of je het nu mooi vindt, of juist niet, de kathedraal, gebouwd in de zeventiger jaren maar inmiddels al weer toe aan restauratie, is een bijzondere structuur, ontworpen door Pierre El-Khoury, de zoon van de eerste Libanese president.

Crusader castle in Byblos

Hengelaars vissen in de late middag net buiten het havenhoofd van Byblos

Om daar te komen moeten we wel eerst de Nahr Al-Kalb over, in de oudheid bekent als de Lycus Rivier. De vele inscripties in de rotswanden van de riviermond, van Nebuchadnezar to Napoleon,  getuigen van de geweldige uitdaging die het oversteken van deze rivier in het verleden was, moeilijk voor te stellen nu er een achtbaans autobaan langs raast. Misschien wel het meest opvallende van deze inscripties is, dat de opeenvolgende veroveraars voor de verandering eens niet de sporen van hun voorgangers vernietigden, maar beleefd hun inscripties naast die van anderen plaatsten. Als ze dat nou ook met de vele tempels en kerken en moskeeen gedaan hadden!

Byblos, nog iets verder noord van Beirut, heeft alles. Het stadspleintje en de oude souk zijn prachtig gerestaureerd: de individuele winkeltjes hebben hun oorspronkelijke karakter behouden, de terrasjes en restaurants zijn ingetogen, toch modern. Het oude vissershaventje is omringt met hotels en restaurants, maar desalniettemin heerst er nog een authentieke atmosfeer, met netten en kleurrijke boeien op de kade. Hengelaars beproeven hun geluk net buiten het havenhoofd (foto 9). Een Middeleeuwse kerk, een kasteel (foto 10) en een complex met Romeinse ruines completeren dit idylische touristen oord.

Een Hamman van binnen, in Tripoli

The entrance of one of the many Madrasses in the centre of Tripoli

Tripoli is de tweede grootste stad van het land. Het contrast kan niet groter zijn. Waar Beirut een moderne, cosmopoliete metropool is, is Tripoli, en vooral het oude centrum, een wirwar van straatjes en steegjes, oude huizen, en architectonische pareltjes van de Middeleeuwse Islam. Op elke hoek lijkt er wel een hamman of een madrasse te zijn – een badhuis of een religiueze school –, met hoge muren en prachtige deuren (foto 11, 12). De souq is overal, overdekt en in de open lucht, voor de bedrijvigheid maakt het niet uit. Vis, groente, verse dadels, verse vijgen, het is allemaal te koop (foto 13). Mannen en jongens met glimmende ketels lopen af en aan om de winkeliers te voorzien van kleine kopjes sterke Turkse koffie (foto 14), broodverkopers hebben enorme schalen met sesam-bolletjes op hun hoofd, of op hun auto gebonden (foto 15). Hier geen nachtclubs, hier geen discotheken. Het enige viersterren hotel van de stad serveert geen alkohol.

Woman buying fruits and vegatables from a stall in the Tripoli souk

Koffiepotten staan klaar in de souk van Tripoli

Broodverkoper

Nets ready to be hauled on baord of the fishing vessels in Al Mina, the harbour of Tripoli

Aan het eind van de middag is het een drukte van jewelste bij de kleine haven van Al Mina, het Scheveningen van Tripoli, waar vissers in de weer zijn met netten en manden (foto 16). Langs de Corniche, een strip van zand en rotsen ten zuiden van Al Mina, neemt de activiteit ook langzaam toe. Tientallen Volkswagen busjes staan hier langs de stoep geparkeerd (foto 17), zonder enige intentie ooit weer weg te rijden. Sommigen hebben hun laadbak al geopend, of stallen hun waar uit op tafeltjes naast het busje: tegen de avond komen de Tripolitanen hier onder een parasol op het strand hun waterpijp roken (foto 18, 19), misschien weggespoeld met een vruchtensapje. Je kunt je geen vrediger tafereel voorstellen, groepen mensen die broederlijk, of zusterlijk, de waterpijp delen; de geur van gearomatiseerde tabak, met appel, of druivensmaak; stoelen en parasols op het strand, de ondergaande zon zich uitstrekkend over de zee. De shisha, zoals de waterpijp lokaal heet, maakt de laatste jaren een come-back door. Vroeger was het vooral een Arabische gewoonte, geassocieerd met Moslim mannen,  maar tegenwoordig is het ineens cool om te roken, en iedereen doet het, jong en oud, moslim en christen, arm en rijk. Er is niets vreemd aan een groep goedgeklede jonge vrouwen die op een duur terras in downtown Beirut gezamenlijk, of ieder voor zich, een half uur aan een pijp lurken, de laatste nieuwtjes uitwisselend en ondertussen grote wolken rook verspreidend. Maar hier aan de Corniche van Tripoli lijkt het toch iets authentieker.

Een van de Volkswagenbusjes langs het strand van Tripoli

Plastic chairs and parasols on the beach of Tripoli, awaiting the shisha smokers

De Bergen en de Bekaa Vallei.

Bedouinententen in de bergen van Mount Lebanon

Landinwaarts liggen de flanken van Mount Lebanon, de bergrug die het land in tweeen deelt: de dichtbevolkte kustzone in het westen en de vruchtbare, maar bijna lege Bekaa Vallei in het oosten. Hoog op de flanken kan, getuige de vele skilifts her en der en de Alpien-aandoende hotels, in de winter uitstekend geskied worden, maar in het najaar, buiten het seizoen, is het hier vooral leeg en kaal, een stukje niemandsland zonder enige bewoning, behalve een paar schapen- en geitenhoudende Bedouinen die in tenten leven (foto 20). De tijd van kamelen is voorbij, tegenwoordig zijn ze goed uitgerust, met 4-Wheel drive autos, maar een tent blijft nog altijd een tent, en het moet hier boven toch bitterkoud zijn, ’s nachts, nu al, in september. Een schril contrast met de rijkdom aan de kust.

Cedar tree on the bare slopes of Mount Lebanon

Het meest mondaine ski gebied heet The Cedars, zo genoemd naar Libanon’s nationale boom. In het verleden moeten deze hellingen volgestaan hebben met enrome, indrukwekkende cedar bomen, maar Libanon was er al heel vroeg beroemd om: de Egyptenaren haalden hun hout hier al vandaan, en exploitatie is in die tussenliggende 4000 jaat niet gestopt, dat is duidelijk. Tegenwoordig staan er hier en daar nog een paar armetierige plukjes cedars, een “woud”  heeft doorgaans niet meer dan 400 bomen, en je wandelt er in een kwartiertje doorheen. Bij The Cedars is het woud ommuurt (foto 21), om het illegale kappen tegen te gaan, verder naar het zuiden liggen de cedar plukjes in natuurparken. De Libanezen beschuldigen de Israelis van het omhakken van de cedars, tijdens de verschillende bezettingen, maar geen leger, zelfs geen Israelisch leger, kan in enkele jaren zo’n kaalslag veroorzaken, dit is duidelijk het gevolg van jarenlange roofbouw. Al wordt er inmiddels wel alles aan gedaan om de bossen weer op te bouwen, en er is veel nieuwe aanplant. Je kunt zelfs digitaal een boom adopteren, waarvan je dan de groei kan volgen via een webcam. Echt!

Lebanese Cabernet Sauvignon in the Bekaa Valley, ready to be harvested

Druivenplukkers op weg naar hun lunch, in de Bekaa Vallei

Zahle is de ongekroonde hoofdstad van de Bekaa Vallei, en het commerciele hart. Hier is Libanon’s eeuwenoude wijncultuur ook geconcentreerd, de stad is omringd door druiven ranken, en een aantal van de belangrijkste Libaneze wijnhuizen (foto 21 & 22). De  grond is vruchtbaar, het klimaat voorspelbaar: er wordt hier dan ook uitstekende wijn gemaakt, vaak met financiele en technische participatie van Franse producenten. Uit druiven wordt ook arak gedistilleerd, misschien wel de meest populaire drank in Libanon. Net als ouzo in Griekenland en raki in Turkije wordt de transparante vloeistof gemengd met water en ijs, waarna het een melkachtig witte kleur krijgt; een drankje bij uitstek om met de vele mezzes,  gegrilde vlezen en andere gerechten van de exquisiete Libaneze keuken te nuttigen. En ook dat kan uitstekend in Zahle, dat een zekere reputatie geniet wat betreft  de kwaliteit van het eten, vooral genuttigd op een van de enorme terassen langs de Birdawni Rivier, een niet erg indrukwekkend stroompje dat dwars door de stad loopt, en de strijd tegen de constante vervuiling al lang heeft opgegeven. Tijdens de lunch op een doordeweekse dag zijn de meeste terrassen bijna leeg: het is moeilijk voor te stellen dat hier ’s avonds, en in het weekend, tenminste tijdens het zomer seizoen, om tafels gevochten wordt, maar toch schijnt dat zo te zijn. En dat zegt dan weer genoeg over hoe de wereldwijde recessie in Libanon gevoeld wordt.

The ruins in Baalbek

Een uurtje rijden naar het noorden is het plaatsje Baalbek. Geen arak hier, geen wijn, Baalbek is streng moslim. Het is ook de plek waar de meest belangrijke Romeinse ruines van het Midden Oosten te vinden zijn. De enorme binnenplaats, een zestal gigantische pilaren van een ingestorte tempel, en een tweede, imposante en grotendeels in tact zijnde tempel zijn de overblijfselen van wat Alexander de Grote Heliopolis doopte, en waar Julius Ceasar vervolgens een Romeinse kolonie stichtte.  Als de Baalbek ruines ergens anders hadden gestaan, zouden ze overstroomd worden door toeristen, en dat dat in het verleden ook is gebeurd, bewijst de vele graffiti van 18de en de 19de eeuwse reizigers  op de muren van de temple, en de plaquette van Kaisar Wlihelm, die hier in het begin van de 20ste eeuw nog geweest is. Maar aan het begin van de 21ste eeuw is dit complex geheel verlaten, we zijn, op een andere Nederlander en vier Libanezen na, de enige toeristen, verder is er niemand. Misschien heeft dit te maken met het feit dat Baalbek en omgeving gedomineerd worden door Hezbollah, de aan Iran en Syrie gelieerde militia die het af en toe op Israel gemunt heeft, of misschien ook wel met het feit dat de Bekaa Vallei nog altijd geassocieerd wordt met de kidnapping van Westerlingen tijdens en na de burgeroorlog, of misschien is het gewoon de reputatie van de Bekaa Vallei als drugs centrum van het Midden Oosten, maar veel toeristen komen hier niet meer. En dat is eigenlijk onterecht, want er lopen hier geen gemaskerde terroristen met Kalashnikovs rond, en er wordt niet openlijk in mariuhana gehandelt, Baalbek is gewoon een wat conservatieve, maar heel toegankelijke plaats, met heel vriendelijke mensen, al zijn ze wat gefrustreerd door de afwezigheid van die toeristen, en het effect op hun business. Toch een beetje crisis! Het Palmyra Hotel, zonder twijfel het meest romantische hotel van Libanon, met fantastisch uitzicht over de ruines, is vrijwel leeg, 120 jaar geschiedenis ten spijt. De tijd dat Charles de Gaulle, Jean Cocteau en andere groten der aarde hier verbleven is voorgoed voorbij, daarvoor is het hotel te ver afgetakelt, maar de kroonluchters, de tapijten, de pluche stoelen en banken, de houten panelen langs de gangen en de hoge plafonds hebben nog steeds iets heel speciaals.

Lion’s head for water fountain, Baalbek

De minaretten van de moskee in Baalbek

Tegenstellingen.

Zo is Libanon vol van tegenstellingen. Modern, maar met vele oude monumenten. Bijzonder smaakvol, maar dit wordt afgewisseld met afschuwelijke gebouwen in de buitenwijken. Dichtbevolkt, maar ook hele delen die vrijwel leeg zijn. Mondain, maar tegelijkertijd bijzonder traditioneel. En op het oog ontspannen, maar altijd met de wetenschap dat het zo maar weer mis kan gaan. Het enige wat geen tegenstelling kent in het land is de vriendelijkheid, de behulpzaamheid, de gastvrijheid, van iedereen, iedere bevolkingsgroep, iedere religie. De Libanezen mogen dan zo af en toe problemen hebben met elkaar, en met een of twee buurlanden, ze hebben dat niet met buitenlanders. Die zijn te gast.

 

 

Praktische informatie:

  • Libanon heeft nog veel meer te bieden dan hier beschreven. De Jeita Grotten zijn wereldberoemd, het Beittedine Paleis in de Chouf Mountains heeft een fantastische verzameling Byzantijnse mozaieken, de havenplaatsjes Sidon and Tyr in het zuiden hebben nog meer karakter dan Jounieh en Byblos, en de Quadisha Valley is een absoluut hoogtepunt van ieder bezoek aan Libanon.
  • KLM/Air France vliegt van Parijs naar Beirut, andere mogelijkheden zijn via Frankfurt (Lufthansa, Middle Eastern Airlines) of Istanbul (Turkish Airlines). Veel vluchten komen midden in de nacht aan. In de zomermaanden zijn de vluchten frequenter, maar ook voller vanwege de vele Libanezen in Europa die familie gaan bezoeken.
  • Wanneer te reizen hangt natuurlijk van de specifieke interesse af. Skieen kan alleen in de winter, de Middenlandse Zee is tot ver in september  aantrekkelijk om te zwemmen, maar de stranden, hotels en restaurants zijn gedurende de zomer maanden het drukst bevolkt, als ook veel Arabieren naar Libanon komen.

Libanon is een klein land, met uitstekende wegen, en heel betaalbare huurautos (al is de bewegwijzering niet altijd even duidelijk…). De meeste hotels bevinden zich in Beirut, en alle bezienswaardigheden kunnen in principe met dagtochten vanuit Beirut bezocht worden. Lokaal overnachten geeft wel meer tijd voor excursies, vooral in de Quadisha Valley van belang, en laat je veel beter de sfeer in andere plaatsen proeven.

railway crossing: stop, look and listen (but only on Saturdays)

Possibly the highest train in the world winds through spectacular mountain landscape across wonders of engineering.

Salta, the historical town in North West Argentina, used to be connected by rail to Antofagasta, 900 km west on the Pacific Coast of Chile, on the other side of the Andes Mountains. Construction of this Tren a las Nubes (Train to the Clouds) was started in 1921. After eight years the line reached San Antonio de las Cobras, some 200 km west of Salta, but the connection with Chile was only achieved in 1948. The original track passes, on the Argentinean side alone, through 21 tunnels and goes over 35 bridges and 13 viaducts. There are also two switchbacks en two spirals, allowing the train to gain height rapidly to, ultimately, 4475 m – explaining its name.

Until the end of the 1980s a freight train did the journey regularly, mostly with ore for export. The Argentinean part of the journey took no less than 29 hours, if everything worked. Unfortunately, with the privatization of public services in the 90s the business collapsed, and services were suspended. However, a few years ago the train was bought by a private operator, who has turned it into a tourist object. Initially the service was regularly interrupted because of disputes between the operator, Ecotren, and the provincial government about who owned what, especially who owned the tracks, but since 2008 or so, the schedule is fairly reliable. On Saturdays the train leaves Salta at seven in the morning, for the 218 km trip to the Polvorilla Viaduct at 4168 m, the current end point of the line, and back, a journey that takes the entire day, for the humble sum of US$ 120,- (including breakfast and snack!!). The trip covers the most spectacular parts of the engineering works.

Quebrada de Toro is the valley along which the railway stretches westward

cactuses in the Quebrada de Toro

Fortunately, most of the trip can also be done by car, through what is called the Quebrada de Toro, in about four hours from Salta to San Antonio de las Cobras – although this won’t do for the real train enthusiast, of course! Everywhere along the road one sees, apart from fabulous mountain scenery, the evidence for the train: tunnels and viaducts, a switch back right next to the road, railway stations complete with old rolling stock, and numerous railway crossings. Yet the highlight, no doubt, is the Polvorilla Viaduct, some 20 km west of San Antonio de las Cobras, spanning some 225 m, 64 m above the local ground level.

Viaducto Polvorilla (1)

Viaducto Polvorilla (2)

 

 

 

 

Extensive salt flats in between high Andes peaks in the NW of Argentina.

In the North West of Argentina (as well as in Bolivia) large inland lakes, without drainage, have transformed themselves in extensive salt flats as the lake water evaporated in this ultra-dry desert climate.

the typical cracked surface of salt

salt is being mined…..

….. packaged….

Salt craft artist

The salt is actively mined, albeit on a small scale, and it is also used to craft lots of small sculptures, a more recent development no doubt linked to the increasing tourist industry. This crafting is a rather basic process, but nevertheless produces cute results. Other popular products included salt crystals, and – believe it or not – bath salt, sold in a little glass pot.

The road to the Salinas Grandes, past the village of Purmamarca on the way to Chile, allows for some spectacular scenery, as well.

ragged rock formations on Ruta 52 to Salinas Grandes

single cactus along the way

the famous church of Iruya, postcard-perfect

the famous church of Iruya, postcard-perfect

Picturesque mountain village with an annual procession for Sant Rocce.

A must-visit in the northwest of Argentina is the village of Iruya, some 60 km off the main road along a mostly unpaved track. In fact, the first 2/3 of the road is pretty uneventful, across the desolate altiplano landscape at around 3400 m altitude. Few people, but plenty vicunya, the rarer cousins of the llamas, threatened with extinction – although this seems hard to believe, given the large herds that roam this part of the world.

a group of vicunyas near Iruya

vicunya along the road to Iruya

On the way is Irtube, once a stop on the narrow-gauge railway from Jujuy to La Quica on the Bolivian border, part of the track that allowed travel by train from Buenos Aires all the way to La Paz.  There is a railway station, now out-of-use, but some of the rails have been given a new life, as goal posts on the local football pitch!

alternative use of railway tracks in Irtube

 

The road lazily rises to a pass at 3950 m, from which it is a 20 km, 45 hairpin descent to Iruya, suddenly back in breathtaking landscape with steeply incised river valleys cut into the rock, and leaving huge alluvial fans at their bases. Some descent by mountain bike, after having used the local bus to carry them, and the bikes, up to the pass…..

Iruya itself is a small village, mostly known for its little church that decorates the tourist brochures and postcards. In fact, there is not much else of interest – unless you are there for the annual procession of the village saint Sant Rocce, mid August (around the same time as the village bull fight in Casabindo)

Sant Rocce village procession in Iruya

gauchos form part of the procession….

Sant Rocca procession

….and gender

procession in Casabindo

A unique bull fighting spectacle in the small village of Casabindo in NW Argentina

Casabindo is the only place in Argentina where they do bullfights, but they do this a lot nicer than in Spain. No torture, no killing. Once a year, August 15th, the small village, located far from any large town or city deep in the Quebrada de Humahuaca in North West Argentina, celebrates the day of ‘La Virgin de la Asunciation’. This usually attracts a large audience, half of it from the surrounding villages and the rest from other places in Argentina, and even a few foreigners. To get to Casabindo, one needs to do some 60 km of dirt road, under normal circumstances not really difficult, but on bullfight day, with so many others trying to get there too, a total nightmare. Everybody is in a hurry, overtaking cars in front whilst visibility is reduced to nil because of the clouds of dust that are created by each car and remain in suspension above the road – there is not a drop of wind.

Casabindo is fully in the ban of its annual fiesta. Things are well organised, with parking attendants and traffic wardens managing the enormous influx of cars, directing everybody to a large parking lot. There are many eating stalls, selling everything from roasted goat – chivito – and other barbeque specialities to fruit juices, empanadas and a whole range of local specialities. Curiously, soft drinks only come in 1.5 l plastic bottles! There’s also a market, selling hats, ponchos, blankets, jewellery, and all other sorts of handicraft. Somebody has put up some football tables, which are enthusiastically being used by the youngsters.

Leading the procession

Around midday, after the church service, the village explodes into a colourful procession, in which everybody seems to participate. Saints are being carried around, there is music, and a group of men and women imitate the offering of goats, altogether a colourful happening, yet with a totally local character. Only when the procession has returned to church and after some more folk dancing, the village square is being prepared for the bull-fight. Thousands of people have gathered, sitting on the wall surrounding the square, hanging in trees, or jostling for position behind the gates that are being closed.

A small bunch of local heroes is locked inside, armed with nothing else but some pieces of red cloth, or a red poncho. The idea is to distract the bull in such a way that one of those heroes can grab the chain of old coins that has been draped over the horns. In fact, both bulls and bull fighters turn out to be mostly disappointing, the bulls because they do not demonstrate much interest in chasing the bull fighters, and the bull fighters, equally pathetic, because they mostly cluster around an elevated flag pole so as to quickly jump to safety in case any of the bulls does show some interest. And some do. One, in fact, managed to trample over quite of few of the heroes, leaving some to limp out of the ring, but ultimately he found his match in a young chap who succeeded, to the wild approval of the abundant spectators, to snatch the string from the horns. Overall, a thoroughly entertaining experience, without killing of animals – the only ones in danger seem to be the bull fighters, and the people who need to drive back afterwards, ones again in convoy, once again through a cloud of dust.

 

Casabindo bull fight

Sometimes it is not easy…..

 

….. trying to get to the coveted chain

….. but it can be done: the winner!

 

to the market in Humahuaca

Spectacular mountain landscape with cactus along the Quebrada de Humahuaca, the valley of the Rio Grande in NW Argentina.

This is the valley of the Rio Grande (what’s in a name…), and of the tarmac road that leads to the border with Bolivia, in North West Argentina. The valley gradually climbs to around 3400 m above sea level, on to the Puna, the Argentinean name for Altiplano. The landscape is absolutely spectacular in the lower ranges, with the multiple colours of steeply eroded rock formations, but becomes more monotonous on the Puna, where rolling hills dominate. It is one of the poorest areas in the country, situated in a desert climate where not much grows, except cactuses; economic activity here, especially outside the villages along the main road, is limited to herding cows, sheep and llamas.

 

Llamas along the road, high on the Puna

Another cactus in the Quebrada de Humahuaca

Cactuses in the Quebrada de Humahua

Humahuaca itself is just north of the Tropic of Capricorn, but any expectations of tropical temperatures, especially at night, are totally unfounded at this altitude, 2900 m. The village enjoys a good deal of tourist activity, many of the adobe houses have been re-invented as shops, selling ponchos, shawls and blankets of llama wool, itchy, as well as original and less original handicrafts, or as restaurants, serving all varieties of llama meat, which is in fact not great.

One of the less explored highlights is the Cerro Hornocal, a spectacular mountain range located behind the village, and best observed from a mirador – viewing point – at 4300 m on the road to Aparzo. By mid-morning the range bathes in bright sunlight, which enhances its various colours and structures.

 

 

 

Cerro Hornocal, just outside Humahuaca

Cerro Hornocal, just outside Humahuaca, close up of folds

What I had initially billed as a trip through the Horn of Africa became limited to eight weeks in Ethiopia, with a brief excursion into Somaliland. Eritrea has closed its borders with all its neighbours, a Djibouti visa was difficult to obtain in advance, and the rest of Somalia is perhaps not the most attractive travel destination for those who want to decide themselves when to return home again. Having said this, Ethiopia turned out to be an extremely varied country, from the mostly Christian north, with its mythical ancient history, and the mostly Muslim east, bordering Somaliland not only physically, but also mentally – although somehow there is little love lost across that border -, to the tribal circus of the south, and back to the northern Afar region en Danakil Depression.

Of course, the question remains, did we like Ethiopia? I know I have been negative on occasion, and perhaps a little cynical on others. But did we like it? Ethiopia is definitely a scenic country, fabulous natural beauty, spectacular geological phenomena; full of history, and full of architectural highlights to prove it, from the walled city of Harar to the churches of Lalibela and Tigray, and those around Lake Tana. But great nature and great toruist sites are only half of the story. The churches are very special indeed, unique, you won’t find anything like this anywhere else. But I never felt welcome in those churches, it was only my money they seemed to be interested in. The tribal villages in the South Omo Valley are equally unique, I don’t think there are many people dressing up that way anymore, these days. But once again, I didn’t have any social interaction with the people, I just paid money. We were welcome until we stopped taking pictures. In fact, with the exception of Somaliland and the Afar region, we didn’t think people were particularly hospitable to foreigners, despite the assurances of an Ethiopian acquaintance that guests in Ethiopia are held in the highest esteem – perhaps foreigners are not seen as guests. And history is on my side:  many visitors have been slaughtered in Ethiopia in the past, and not only by the Afar people. See the accounts of James Burke, Wilfred Thesiger.

So, did we like Ethiopia? Yes, but perhaps less so the Ethiopians. Which does not diminish the travel experience, mind you. Those eight weeks have been very enjoyable, and have taught us a lot, about the country, the culture, the people we met along the road – perhaps the advantage of the traveler over the tourist. It equally taught us about ourselves, and puts our own experiences in other countries in a certain perspective – at least in part the difference between living somewhere, and just passing through, however much time we take for that. Another lesson: perhaps we do prefer our own way of independent travel, complete with irritations and uncertainties, over the convenience of organized travel, as we did the last three weeks. If someone organizes the trip for you, you are no longer in control, but what is worse, you get the feeling that you are watching through a window, you don’t seem to be part of society itself anymore. At least that’s how we experienced it.

Some general observations, not hampered by any scientific base: The West is often criticized for its colonial past, and whilst there is little to justify the rape of colonies, the argument that colonial exploitation has caused poverty is disproved by Ethiopia, just as poor if not poorer, yet never having been colonized save for a few years Italian occupation. That the West is responsible for arbitrary borders is true (especially the Conference of Berlin, 1885), but the border of Ethiopia, the result of late 19th century expansion drift, is just as illogical, including ethnic Somalis, and a whole range of tribes that have very little in common with the Tigrays and the Amharas of Northern Ethiopia, the ones who have historically wielded power. And racial discrimination? Just as much alive in a country that is overwhelmingly black, and where those same Amharas and Tigrays look down on those primitive Southerners as well as those savage Afars. At the same time there is no denying (as so often has been done) that a highly skilled society in Africa has been responsible for the construction of those extraordinary rock-hewn churches, quite likely at a time that the West was dominated by Barbarians. And that society has survived, for centuries, in the same place: it may have been pushed, occasionally plundered, but there has been an Ethiopian – Abbysinian – entity for at least 2000, perhaps 3000 years here. There are few other countries that can look back at such history.

What the future holds for Ethiopia is hard to tell, of course, even more so by someone who has only been there a short while. It seems to me that encouraging more agriculture at the expense of pastoralism – animal husbandry – would be a step in the right direction, but that is just an impression from two months traveling, during the end of the dry season. If the rains stay away, animals die – wealth destroyed  -, and crops fail – wealth creation is postponed to the next season, with relatively low additional investment. It is interesting that all my previous employers – Shell, but I mean more specifically Plan International, Save the Children, Interact Worldwide, even IOM – are present here. Organisations as Unicef have their second largest program in Ethiopia, no lack of outside help, thus. But maybe that is part of the problem, maybe that discourages incentives for people themselves, discourages them to take their lives into their own hands. A generation of children grows up begging the foreigner for whatever they can think of, and they have been preceded by an older generation, now in their 20s, many of whom still cannot resist a “give me” attitude in the face of a foreigner. Time to take responsibility, perhaps?

Anyhow, the end of a trip, the end of another blog. Hope you enjoyed reading it, hope you enjoyed the pics. Let me know any feedback, so I can incorporate that – or not – next time around.

(3) Afar girl

From Hamed Ela we drive west, through the low hills at the edge of the Danakil Depression, to Berhale where the camel caravans end, and then up the escarpment – which is a bit more than just one vertical slope – and across the boundary fault, out of the rift valley.

We get back to Addis Ababa via Mekele and Kombolcha, a road we also took four weeks ago. Then it looked so dry, so barren here, but somehow, after more than a week in the Afar region, this now seems fertile paradise, there is actually water in some of the rivers, and irrigation along the banks, turning the fields green.

But after Erta Ale, after Dallol, we’re done. Trip completed, whatever there is left cannot generate the same interest anymore. The weather agrees with us, and for the first time in eight weeks it rains. Cloudburst, including a short hail storm! Water comes down from the hills in buckets, and in several places violently crosses the tarmac road. Glad we have four-wheel drive, even here!

It keeps raining, on and off, all the way to Addis Abeba, all the way to the airport.

next: the last entry, some observations in the end

(1) some more camel caravans,

(2) and also donkey caravans (apparently, the Afar use camels, the Tigray, of the neighbouring province, use donkeys)

(4) along the edge of the Danakil Depression some more impressive dry river beds occur again

(5) and hills, of course, part of the escarpment

(6) and what’s more, it also pays to photograph the people again

(7) like this man in Berhale

(8) for my geologist friends

(9) even some natural colour – apart from sulphur springs – returns to the landscape

(10) as we leave the camel caravans behind us