Met ferme stappen komen de in het zwart geklede mannen op me af. Alle drie hebben ze in iedere hand een ketting, of eigenlijk een bos kettingen, aan een houten handvat. Van die dingen waar je lekker mee kunt zwiepen. “Oh, oh”, denk ik, “there comes trouble”. Ik kijk om me heen, wat te doen? Weglopen? Wegglippen in de massa om me heen? Geen kans: als ik er al doorheen kom, blijf ik toch altijd opvallen, de enige buitenlander tussen al die andere in het zwart geklede mannen. Afwachten dan maar. “Which country?”, vraagt de middelste toen ze op een meter genaderd waren. Klonk eigenlijk helemaal niet zo onvriendelijk. “The Netherlands”, antwoord ik, “Holland”, in de hoop dat ze toch op z’n minst één van de twee zouden herkennen. “Ah”, zegt de middelste, “country of flowers”. “Welcome to Iran, welcome to Bijar”, voegt hij er vervolgens aan toe, met een brede glimlach. “Do you want me to explain this to you?”
“This” is een enorme optocht in het centrum van Bijar, een klein stadje in het noorden van Iran. Hier ben ik neergestreken om Tasu’a en Ashura mee te maken, de culminatie van de tiendaagse rouw periode die ieder jaar in de heilige maand Muharram door Sjiieten over de hele wereld gehouden wordt ter nagedachtenis aan de moord op Imam Hussain, de kleinzoon van de profeet Mohammed, in het jaar 680. De moord die de definitieve scheiding betekende tussen de Soennieten en de Sjiieten.
Al bij de dood van de Profeet Mohammed in 632 was er onenigheid over de opvolging. Hoewel sommigen vonden dat Ali, de schoonzoon van de profeet, hem moest opvolgen, koos de meerderheid voor Abu Bakr, één van Mohammeds vrienden van het eerste uur. Het zou nog tot 656 duren voordat Ali de leiding van de Moslims op zich nam, maar het bleef controversieel. Zijn grootste tegenstander was de gouverneur van Damascus, die met Ali streed om de hegemonie over de Moslims. Toen Ali in 661 vermoord werd, probeerden zijn aanhangers Hasan, Ali’s oudste zoon, naar voren te schuiven, maar Hasan zelf was niet geïnteresseerd. Pas toen de gouverneur uiteindelijk overleed, in 680, trok Ali’s tweede zoon, Hussain, met een groep van 72 volgelingen, en vrouwen en kinderen, vanuit Medina naar het machtscentrum van toen, in wat nu Syrië is, om zijn leiderschaps positie op te eisen. Bij het plaatsje Karbala, in het huidige Irak, werd de groep door het leger van de zoon van de overleden gouverneur, Yazid, tot de laatste man, en dat was Hussain zelf, afgeslacht, waarmee een einde kwam aan de bloedlijn van de profeet.
De voorbereiding: En daar rouwen de Sjiieten nog steeds om, ieder jaar weer. En vooral in de Islamitische Republiek van Iran, waar de Sjiieten veruit de meerderheid vormen, is dat goed zichtbaar. Al weken voordat de officiële rouw periode begint worden overal zwarte vlaggen langs de moskeeën gedrapeerd en de minaretten met lampjes behangen. Ook in de straten verschijnen vlaggen en lichtjes, en grote tenten worden opgezet, om toch vooral maar voldoende ruimte voor de ceremoniën te hebben. Het straatbeeld wordt steeds zwarter: de helft van de bevolking, een groot deel van de vrouwen, draagt altijd al zwarte kleren, inclusief hoofddoek en chador, maar nu beginnen de mannen zich ook in het zwart te kleden. In veel mode winkels in de bazaar kun je alleen nog maar zwart kopen: zwarte overhemden, zwarte broeken, glimmende zwarte schoenen.
Gedurende de eerste dagen van Muharram verschijnen er groepjes mannen – altijd alleen maar mannen – in de straten, die met behulp van megafoons en begeleid door trommels luidkeels het verhaal van de strijd bij Karbala verkondigen. Vooral de bazaars zijn populair, vanwege de galmende echo in de overdekte gangen. Bijval komt in de vorm van “ya Hussain, ya Hussain”, een gemeenschappelijke chant van omstanders als er even niet georeerd wordt. Soms staan de vrouwen te kijken, op gepaste afstand. Zo gaat dat in Iran, de geslachten blijven strak gescheiden.
De processie
Als ik op Tasu’a, de één na laatste dag van de rouw periode, naar het centrum van Bijar loop, is de processie al in volle gang. Tientallen groepen, gebonden door een gemeenschappelijke buurt of moskee, lopen van ’s middags tot ’s avonds laat door de straten van het stadje, in een eindeloze stoet zonder begin en zonder eind. Het heeft wel iets weg van een carnavalsoptocht, maar dan ingetogener, het rouwen overheers. Sommigen hebben praalwagen gemaakt, vaak niet meer dan een maquette van een moskee, of van tenten die het kamp van Hussain in de woestijn voorstellen. Dankzij lichtjes zijn de wagens ook ’s avonds goed te zien. Een aantal slagwerk groepen loopt mee, maar belangrijker is het melodietje van de dwarsfluit die begeleid wordt door de trommels. Om toch vooral gehoord te worden boven het lawaai van alle andere groepen, houdt de fluitspeler een microfoon bij zijn instrument.
Een andere opvallende verschijning zijn de vele Alams, enorme metalen constructies versiert met dieren, met afbeeldingen van Hussain en met kleurige veren. Meestal rusten ze op een karretje, dat voortgeduwd wordt door een groepje mannen; zo af en toe tilt één van hen het gevaarte op, om het een paar meter te dragen, alvorens het weer gauw terug te zetten. Dit is zwaar, heel zwaar. Aan veel van de constructies hangt ook een foto van iemand, ingelijst; misschien iemand die het afgelopen jaar is overleden en zo herdacht wordt, of van een martelaar van de oorlog met Iraq, 30 jaar geleden?
![](https://theonearmedcrab.com/wp-content/uploads/2016/10/iran36_6_IMG_6229.jpg)
collectief rouwen door het ritmisch op de borst slaan, terwijl het bloed van een geslacht schaap over de straat loopt
Ergens in de processie is een dialoog te paard gaande, tussen een man in het groen – Hussain -, en een aantal in het rood geklede strijders, de vijand. Elke keer weer eindigt de dialoog in geweld, een ongelijke strijd tussen de vijand en de kind-soldaten die met Hussain meegekomen zijn, en het loodje leggen. Een toneelstukje, natuurlijk, maar dat geldt niet voor de rituele slacht van de vele schapen, en een enkele koe, waardoor de straten rood kleuren.
Het grootste deel van de processie wordt gevormd door groepen in het zwart geklede mannen, die onder ritmisch gezang op hun borst slaan, of met kettingen hun rug en schouders geselen. Dezelfde kettingen die de drie mannen in hun handen hebben als ze op me af lopen! Daar is dus niets bijzonders aan; zelfs kinderen hebben een ketting, een kleintje, en doen enthousiast mee, hoewel ze af en toe de neiging niet kunnen onderdrukken hun vriendjes te slaan, in plaats van hun eigen ruggen. Enorme, op pick-up trucks gemonteerde versterkers blèren de monotone muziek uit die de groepen begeleidt. Niet zelden overstemt dit het deuntje van de fluit, of de dialoog tussen Hussain en zijn vijanden. Maar niemand vindt dat erg, het gaat tenslotte om het rouwproces, waar iedereen op zijn eigen manier aan meedoet. De mannen in de processie, en de vrouwen als toeschouwers langs de route.
De modder
Dit soort processies komt in heel Iran voor, maar Bijar heeft nog iets extra’s. Op de dag van Ashura, de laatste dag van de rouw periode, mobiliseren de Bijari’s de modder wagen; bij veel van de moskeeën komt een auto voorrijden met zakken vol droge klei, die met water tot een kleverige modder wordt gekneed, en vervolgens op de hoofden van de rouwenden wordt gesmeerd. In het begin nog met klein beetjes, een streep op het gezicht, of op de schouder, maar al naar gelang het enthousiasme toeneemt, met steeds dikkere klodders op het hoofd. Dit alles gebeurt overigens geheel vrijwillig, en dat ik zelf van niets wil weten, wordt door éénieder gerespecteerd; er zijn ook vele Bijari’s die niets zien in het modder ritueel. Het is onduidelijk wat de oorsprong van deze gewoonte is, en veel Iraniers kijken er met afschuw naar, omdat ze het maar een primitieve manier van doen vinden, en geheel onnodig. Maar in Bijar is het nu eenmaal een jaarlijks terugkerende traditie, waar velen zich aan overgeven. Met gusto!
De Ashura processie begint vroeg in de ochtend, en is niet anders dan die van Tasu’a, de dag ervoor. Dezelfde groepen hebben zich weer in de optocht gevoegd, hetzelfde toneelstukje wordt weer tot in den treure opgevoerd. Dezelfde praalwagens, dezelfde Alams worden rondgereden en rondgelopen. Op strategische plaatsen staan nieuwe schapen vastgebonden, die ongetwijfeld later het slachtoffer van de festiviteiten worden. Het enige verschil is dat er nu een aantal groepen modder op hun hoofd hebben. Zelfs een aantal vrouwen loopt mee, achteraan, met met modder besmeurde hoofddoeken en chadors. Maar de meeste vrouwen, alsook een aantal oudere mannen, staan langs de route als toeschouwers. Of ze zitten op de stoeprand, of op meegebrachte tapijten, of stoelen. Of in de bus haltes. Het is al gauw vreselijk druk, er is geen doorkomen meer aan.
Ondanks de tijd van het jaar – het is begin oktober – is het nog steeds warm, en de zon schijnt fel. De modder wagens rijden dan ook mee in de processie, om de rouwenden regelmatig van verse aanvoer te voorzien als hun hoofdtooi weer eens barsten vertoont. Dat is geen enkel probleem, want de voorgang van de processie is bijzonder traag; telkens moet weer gestopt worden om uitgebreid de zelfkastijding te ondergaan. De muziek uit de luidsprekers, of de drums uit de processie, vormen keer op keer het sein, waarop men begint zichzelf weer te geselen met de kettingen, of zichzelf weer ritmisch op de borst te slaan. Het heeft iets heel indrukwekkends, dit collectief. En het verdriet is niet gespeeld: volwassen mannen zitten langs de kant van de weg te huilen, en ook de toneelspelers, die hardvochtige vijanden van Hussein, houden het niet altijd droog.
Langs de hele route staan tentjes en kramen, waar thee of limonade wordt klaargemaakt, of waar een hapje uitgedeeld wordt, koekjes, of verse dadels. Ook de niet-gelovigen, zoals ik, krijgen wat toegestopt, allemaal heel vriendelijk, heel gastvrij. Eigenlijk stoort niemand zich aan mij, ook niet als ik foto’s maak van de processie. En van de toeschouwers. Ondanks de reputatie die Iran in het Westen heeft – bebaarde, vlag-verbrandende jihadistische extremisten, allemaal – voel ik me geen moment bedreigd, hier te midden van oprecht rouwende Moslims. Ook niet door die drie mannen die met kettingen op me af komen lopen. En alleen maar willen uitleggen waarom ze nu eigenlijk zo’n processie houden. Zodat wij, in het westen, Iran wat beter gaan begrijpen.